Lampe als kunstrecensent: de mentaliteit moet goed zijn

– door Saskia Gras –

Vanaf september 1953 schreef George Lampe, toen 32 jaar oud, kunstkritieken voor Vrij Nederland en andere kranten. Zijn recensies geven nauwgezet weer wat Lampe goede en slechte kunst vond. Hij publiceerde honderden beschouwingen over moderne kunst, film en soms over zijn eigen werk. Zijn visie op kunst en kunstenaars werkte door in zijn manier van lesgeven. Vanaf 1958 was hij docent schilderen; en dat is gebleven tot hij niet meer kon, door ziekte, tot eind 1981.

‘Wij en ons schilderij zijn in zekere zin niet twee, maar één’, schreef Lampe al in 1953. Voor Lampe vielen de kunstenaar en zijn product samen. Hij was er zeker van dat in elk kunstwerk de persoonlijkheid van de maker terug te vinden was. Èn dat hij, als criticus, zelfs aspecten van een persoonlijkheid kon ontcijferen die de kunstenaar er slechts onbewust had ingelegd. Hij beschouwde het als zijn taak als criticus om te verhelderen wat er in de kunstenaar omging, hoe diens ontwikkeling psychologisch te duiden viel en of dat overeenkwam met wat er in het kunstwerk terug te vinden was.

Al in zijn eerste recensies introduceerde hij het begrip ‘mentaliteit’, afgewisseld met ‘houding’. In 1957 schreef hij: ‘het is interessant Bonnard te vergelijken met Renoir. De afstand tussen deze twee bestaat niet slechts in de tijd maar vooral in de mentaliteit.’ Om te vervolgen dat Bonnards werk voortkwam uit een intens beleefde gemoedsgesteldheid, terwijl Renoir alleen maar aan de oppervlakte bleef.

Het lijkt me lastig als recensent om kunst psychologisch te duiden, vooral als je de kunstenaar niet kent. Maar voor Lampe was dat geen probleem. Hij herkende (ook in eeuwenoud werk) diepe zielenroerselen, karakterzwakte, maar ook ‘hinderlijke behaagzucht’.

Schilderen zonder zonder opzettelijkheid en zonder schijnbare interessantheid

Over de in 1840 geboren Odilon Redon, van wie het Haags Gemeentemuseum kleurrijke stillevens combineerde met grafische fantasievoorstellingen: ‘als fijn genuanceerde en gecompliceerde persoon valt hij niet per se samen met de uitstekende en mooie landschappen en bloemstukjes. In beide uitingen (…) missen we zijn volledige individualiteit.’ De 16e- en 17e-eeuwse tekeningen die in 1955 in Boymans te zien waren, ontlokten Lampe een zucht van verlichting te midden van alle “blaaskakkerigheid” uit onze tijd: hoe gewoon, zonder opzettelijkheid en zonder schijnbare interessantheid zijn deze meesters aan het werk gegaan! Dat kan men duidelijk aflezen aan hun werk: een zuiver genoteerde neerslag van de bereidheid als gewoon mens te voelen, te leven en te werken…

Lampe recenseerde altijd positief over de Haagse schilders die hij goed kende: Jan van Heel, Jaap Nanninga, Piet Ouborg, Willem Hussem en Livinus. Het werk van Van Heel vond hij zo goed, omdat diens ingewikkelde karakter ook in zijn werk terug te zien was. Van Heel was een man van tegenstrijdigheden, altijd druk, gecompliceerd, op het ongrijpbare af. Zijn schilderijen vertegenwoordigden volgens Lampe een ‘samenvatting van al die tegenstrijdige factoren die zijn natuur beheersen’. Knap werk van Van Heel!


Heel wat bekaaider kwam Jules Bissier er van af in Vrij Nederland. Het goede nieuws was volgens Lampe dat zijn karakter zeer goed zichtbaar was in zijn werk, maar aangezien dat karakter niet best was, was het werk ook niet best. Een bijzondere omkering!

Gezellig decoreren in druppel- en spettertechniek

Nogal wat kunst vond Lampe te mooi en te decoratief, behept met overbodige franje. Dat kon hem niet bekoren. Hij hield meer van de imperfectie, van een rauwere stijl. De schilder Francis Bacon was een belangrijk voorbeeld voor hem. De verbeelding van het bederf, de walging, het onbehagen, dat greep hem aan. Wie zijn inhoud wil laten zien, moet niet bang zijn de buitenkant, de vorm, te vernietigen, schreef hij. Hij waarschuwde voor een gemakzuchtige, nietszeggende stijl, waarvoor hij ironisch het adjectief ‘gezellig’ gebruikte: iemand als de kunstenaar Jackson Pollock was zijn inziens alleen maar bezig met ‘gezellig decoreren in druppel- en spettertechniek’.

Het kunstwerk als teken van mentaliteit

In het manifest voor Fugare, de kunstenaarsgroep die hij oprichtte in 1960, ging hij daar op door. Hij noemde het spontane schilderen, de ‘met elan gesmeten spetters’ onintelligent, omdat het beeld dan alleen bepaald wordt door toeval en niet door de persoonlijke drijfveer van de maker. ‘In plaats van effect zoeken wij uitdrukking’. Een kunstwerk moest nog steeds voor hem altijd een teken zijn van de mentaliteit van de kunstenaar.

Want als iemand per se iets wil maken dat niet overeenstemt met zijn persoonlijkheid, dan valt hij toch echt door de mand. Bijvoorbeeld de ‘lieden die terwijl ze allerminst een forse, robuuste gesteldheid bezitten, in hun werk de vitalistische geweldenaar uithangen. Zulk werk maakt een overspannen indruk.’

Psychomotor, de les om routine uit te bannen

Logisch dus, dat het ‘vormen van persoonlijkheden’ en ‘mentaliteitsopvoeding’ zijn belangrijkste opdrachten waren als directeur van Psychopolis. In Psychopolis, het ‘staatje van de ziel’, mochten de deelnemers hun eigen persoonlijkheid ontdekken en ontwikkelen. Bij een vak als Psychomotor was Lampe zeker bereid de deelnemer daarbij een handje te helpen. In de Volkskrant legde Lampe uit: ‘Psychomotor is een hete les en die geef ik zelf. Alles wat iemand heeft gevonden en heeft vastgelegd om het routineus te gaan herhalen wordt door mij zo drastisch mogelijk de hersens ingedrukt’.
Zo heet zal de soep wel niet zijn opgediend, maar de intentie was duidelijk. Alleen door het bevrijden van vastgeroeste patronen zou authenticiteit loskomen, en dat waren zijn voorwaarden voor goed werk. Lampe had het nooit anders uitgedragen. En hij hield van spierballentaal.

Zie voor een greep uit Lampes rijke recensievoorraad: http://www.georgelampe.com/nl/vrij-nederland/

One comment

Comments are closed.