Frans Zwartjes over kunstonderwijs

– door Saskia Gras –

‘Als er ooit nog eens een discussie ontbrandt over het kunstvakonderwijs en men in die discussie bereid is afstand te doen van bijvoorbeeld het specifieke taalgebruik (…) is er misschien hoop.’

Als directeur van de Vrije Academie had Zwartjes er weinig fiducie in. Hij vond dat veel kunstonderwijskundige opvattingen gebaseerd waren op veronderstellingen over de aanleerbaarheid (van schilderen bijvoorbeeld). Hij stond er behoorlijk cynisch tegenover: eigenlijk vond hij dat de kunstacademies hoofdzakelijk in stand worden gehouden om de sociale zekerheid van hun docenten veilig te stellen.

Morbide monocultuur

‘Kunst’ (en Frans Zwartjes plaatste dit woord zelf tussen aanhalingstekens; hij had het liever over kwaliteit, oorspronkelijkheid, visie of inventiviteit) ontstond naar zijn idee alleen maar uit:

  • pure lamlendigheid
  • bovenmenselijke ijver
  • ascese en totale afzondering
  • contact met slechte docenten
  • contact met briljante docenten
  • brede oriëntatie voordat men begint
  • heel gebrekkige ouderwetse gereedschappen en outillage
  • eerzucht – na-ijver – jaloezie – betweterigheid – eenzijdige begaafdheid – grote intelligentie..… en nog wat van zulke zaken

Alle opleidingen, programma’s, politieke belangen, inspraak, geld of wat voor condities dan ook ten spijt. Hij zag alleen licht in de tunnel wanneer ‘de morbide monocultuur van het kunstvakonderwijs’ doorbroken zou worden. De overwaardering van het intellectualisme op de kunstacademies moest stoppen!

Zwartjes was op de Vrije Academie een begeleider die weigerde zichzelf als leermeester te zien. In september 1968 was hij aangesteld aan de Vrije Academie. George Lampe had hem leren kennen doordat zijn echtgenote Bibeb hem had geïnterviewd voor Vrij Nederland. Zwartjes was gaan filmen om performances vast te leggen en van daaruit was het medium film voor hem een zelfstandige kunstvorm geworden.

Toen Zwartjes in Den Haag arriveerde, trof hij de Cineworkshop in pioniersstadium aan. Het beschikbare lokaal kon met de beste wil van de wereld geen studio genoemd worden. Maar voor Zwartjes was dit juist een situatie die mogelijkheden schiep. Niet alleen was het filmen op zichzelf al een nieuwe discipline, ook de manier waarop hij het lesvak aanpakte, was opmerkelijk.

Witte Studio, De Gheijnstraat, eind jaren '60
Witte Studio, De Gheijnstraat, eind jaren ’60

 

Zijn uitgangspunt was: alles zelf doen. Hij legde de nadruk op onmiddellijk handelen, bijna alsof de camera een penseel was. De leerling nam de apparatuur ter hand en ging direct aan de slag, zonder technische kennis en zonder eerst een scenario te bedenken. Het ging erom de gebeurtenissen van het moment rechtstreeks te transformeren naar film. De leerling hield zich tegelijkertijd met licht en geluid bezig en op een bijna terloopse manier, al spelend, kwamen de resultaten tot stand.

Onbevangenheid daarbij beschouwde Zwartjes als een groot goed. Ieder maakte zijn eigen regels, er werd niets opgelegd, de deelnemer kon intuïtief tot oplossingen komen. Want ‘de slaaf van het handboek zal nooit iets anders laten zien, dan wat een onbeperkt aantal anderen er ook van maken’, stelde Zwartjes. Typerend aan Zwartjes’ voorbeeld was het ‘in de camera monteren’. Dat hield in dat de volgorde van de shots meteen al de uiteindelijke film bepaalde.

Zijn werkwijze was rondlopen met een camera, snel in- en uitzoomen, om het onderwerp heen slenterend. Daarmee creëerde hij een zeker ritme, dat bepalend werd voor zijn films. Zwartjes zelf en de deelnemers werkten met de Beaulieux, een type camera dat ontwikkeld was voor amateurs, waarmee geen direct geluid kon worden opgenomen. Ze maakten dus stomme films, of monteerden er achteraf geluid onder.

Zwartjes was wars van techniek. ‘Techniek leer je in een half uur’, vond hij. Maar meer nog was hij tegen de zogenaamde filmwetten, ‘recepten’, zoals dat je de groothoeklens niet zou mogen gebruiken bij een portret of de telelens niet zou mogen hanteren zonder statief. Met dat soort expliciete middelen experimenteerden de deelnemers van de Cineworkshop daarom juist wel.

Dé manier om te leren filmen was eenvoudigweg door het veel te doen. Uniek was dat de deelnemers hun films zelf ontwikkelden, hoewel er nauwelijks faciliteiten voor waren. De ontwikkeltanks waren eigenlijk te klein voor de filmrolletjes die ze gebruikten, dus moesten ze in de rol knippen, waardoor er altijd de kans bestond dat er een shot doormidden ging. Dan plakten ze dat weer aan elkaar. Droogkasten ontbraken, zodat de ontwikkelde films aan waslijnen met verbogen paperclips te drogen hingen. De cineasten zaten uren buiten het lokaal voor de gesloten deur om tegen te gaan dat iemand binnen zou komen en er stof op de drogende films zou komen.

Inventiviteit ten aanzien van het materiaal was wel het meest in het oog lopende vormgevingsprincipe van Frans Zwartjes. Dat wat voor handen was, ook wanneer het wellicht van mindere kwaliteit was, kon bij toeval voor de mooiste beelden zorgen. Een deelnemer vertelde: een loszittend onderdeel in de camera dat onverwacht voor een trillend beeld zorgt bij een treffende scène: ‘een engeltje kijkt dan op je schouder mee’. Door er een passend geluid onder te zetten, kon je een verrassend effect creëren.

Deelnemers van de Cineworkshop vertoonden hun films in de kantine, als onderdeel van het leerproces. Samen met anderen kijken naar het eindproduct en de reacties peilen vond Zwartjes essentieel om een goed beeld van de kwaliteit van de film te krijgen.

De Vrije Academie-look

Buitenstaanders begonnen inmiddels een bepaalde stijl in de films van de Cineworkshop te ontdekken, mede doordat alles uit de hand gefilmd werd. Ze spraken van ‘de Vrije Academie-look’ of de ‘Haagse School’. Daarmee doelden zij op een absurdistische stijl, vaak onheilspellend van sfeer en zonder veel verhaallijn, pantomime-achtig geacteerd, in contrastrijk zwart-wit gefilmd, zonder direct geluid of dialogen, maar eventueel met elektronische muziek. Kennelijk was er toch een soort school ontstaan.

Toen Zwartjes eind 1982 directeur van de Vrije Academie werd, beschreef hij in de brochure wat de academie NIET was: ‘geen… school, kleuterschool, lagere school, fröbelschool, kakschool, maîtresseschool, kweekschool, moedermavo, vaderneum, meao, berlitzschool, nijverheidsschool, middelbare handelsschool, tweemansschool, onderbouw, hts, bovenkast, gymnasium, lyceum, alma mater, sportschool, talenpracticum, rijksacademie, vrije universiteit, landbouwhogeschool, volksuniversiteit, clubhuis, grootseminarie, kunstenaars-vakopleiding…’.

Een steenworp en 2000 deelnemers

Wat was de Vrije Academie dan wel? ‘Een steenworp, twee gangen, open deuren, kantine, toiletten, oven, donkere kamers, kleihok, scheppingskans, kopieermachine, filmcamera, inkt, licht, tekenpapier, administratie, bibliotheek, tekenezels, tuin, rustpunt, aktieplek, denktank, hakzaal, klaplokaal, vijvertje, aquarelbenodigdheden, winkel, parkeerplaats, modellen, paspop, animatietafel, lintzaag, crèche, direkteur, lijmtang, vergaderkamer, begeleiders en plm. 2000 deelnemers…’

Alleen het scheppen van een klimaat, faciliteiten, begeleiding en ruimte was wat hem betreft voor een kunstopleiding genoeg.