Het leven ervaren in je Afghaanse jas

– door Rien Monshouwer –

Op de Vrije Academie in de Gheynstraat in Den Haag eind jaren ’60 was je vrij om te doen en te laten wat je wilde. Had je op een dag geen zin? Nou, dan ging je eenvoudig niet. Of wijdde je rustig, je Afghaanse jas zolang mogelijk aanhoudend, een halve dag in de kantine aan je levensfilosofie, te weten: het leven ‘ervaren’. En natuurlijk moest je daarover zwaar ‘discussiëren’, uiteraard wel op een ‘relaxte’ manier, want je werd niet verplicht een lesprogramma te volgen.

Maar er waren ook vele andere mogelijkheden. Je kon bijvoorbeeld naar het beeldhouwlokaal gaan. Daar trof je dan een ‘begeleider’ aan, bijvoorbeeld Rudi Rooyackers. Hier kon je niet alleen beeldhouwen, maar ook objecten maken of meewerken aan ‘environments’. Sommigen, zoals bijvoorbeeld medestudent Job Andrea, raakte later eveneens betrokken bij het, toentertijd wereldberoemde experimentele theatergezelschap Scarabee (1965-1983), onder de bezielende leiding van Adri Boon. Of je was – voor je het wist – deelnemer aan een ‘happening’.

In het groot schilderslokaal, waar ik vaak kwam, trof je naast een begeleider ook vaak een model aan. Mij kwam dat goed uit, want ik wilde mij onder andere bekwamen in het modeltekenen. En dan had je aan iemand als Nol Kroes een heel goede. De ‘begeleiders’ hadden zo hun eigen dag, dus je wist al snel bij wie je terechtkwam.

Er was een breed aanbod aan begeleiders, en je kon er zo breed leren als je zelf wilde. Zo kon je bij Phil van der Klundert met polyester werken, of bij Piet van den Heuvel (alias Napaku) collages maken. Ontdekte je de ceramiek, en vond je dat fantastisch, dan ging je naar Jaap de Boer. Bij Trix Zwartjes kon je met allerhande stoffen aan de gang, en er hartelijk mee experimenteren. Of je ging leren zeefdrukken bij Georg Hadeler.

Soms gaf George Lampe zijn ‘psychomotor’-les. Dan moest je, zonder op je papier te kijken, op muziek dansende modellen natekenen. In korte sessies. Om je hand ‘vrij’ te maken. Maar misschien ook om je benarde ‘zelf’ te ‘bevrijden’ van overbodige conventies, of iets dergelijks.

Een kwetterende volière

Eigenlijk trof je op de Vrije Academie alle disciplines aan die je ook op de gewone Academie aantrof. Alleen was alles hier op vrijwillige basis, en gelardeerd met ‘experimenteel’ aanbod. De Vrije functioneerde als een creatieve motor die je stimuleerde overal je neus in te steken. Je leerde je eigen artistieke (en maatschappelijke) doelstellingen te formuleren.
Laten we zeggen, het was één grote ontmoeting van allerhande, meer of minder exotische maar fascinerende ‘vogels’, zoals dat toen heette. En de kantine was één grote, vrolijk kwetterende volière.

De fascinerende vogels van de Vrije

Ik herinner mij vele goede kunstenaars die daar ‘les’ gaven, en ik noem er een paar die voor mij belangrijk waren: Ber Mengels, Nol Kroes, Hannes Postma, Wil Bouthoorn, Gerard Verdijk, en Frans Zwartjes. En een Amerikaanse gastdocent, die al mondharmonica spelend, met met een klein groepje (waaronder ik) de stad bekeek en becommentarieerde. Hij was, geloof ik, naast praktiserend kunstenaar tevens architect. Helaas weet ik zijn naam niet meer.
Met name Gerard Verdijk en Frans Zwartjes zijn belangrijk geweest voor mijn vorming tot kunstenaar. En die levenslustige Nol Kroes gaf zijn vaak hilarisch amusante levenslessen aan ons allemaal cadeau.

Vóór de Vrije, zoals ik de academie noemde, schilderde en tekende ik al veel. Geleerd van mijn vader die amateurschilder was. Mijn keuze voor lessen lag daarom, in eerste instantie, vooral bij tekenen en schilderen. Daarnaast was ik ook al jong filmfanaat. In Kriterion, in het Groothandelsgebouw in Rotterdam, zag ik al jong de meer avant-garde films, zoals die van Godard, Truffaut, Chabrol, Pasolini, Visconti, Fellini, Antonioni, Saura, of van Bergman, Wajda of Cassavetes. Maar van ook de Nederlandse filmmakers zoals Johan van der Keuken, Pim de la Parra/Wim Verstappen, René Daalder, Adriaan Ditvoorst en anderen. Veel te moeilijk allemaal voor een simpele jongen, maar goed, ik keek m’n ogen uit.

Het lokaal

Op goed ogenblik namen wij met een stel intrek in een leegstaand lokaal op de eerste etage: Josephine Sloet, Rob van Koningsbruggen, Jan Andriesse, Nico Emons, en ik, zei de gek, maar er waren er nog een paar meer.

Op donderdag kwam Gerard Verdijk ons lesgeven, en dat was fascinerend. Lesgeven praten over kunst en vooral kijken naar het werk van anderen. Ik heb er krankzinnig veel geleerd, met name over meer avant-garde kunstenaars. Gerard kende Jan Schoonhoven persoonlijk, en ik raakte gefascineerd door zijn werk. En zo leerde je ook de andere leden van die groep kennen, zoals Henk Peeters, Armando en Jan Henderikse. En de naam van Lotti van der Gaag die in de jaren ’40 en ’50 aan de Vrije gestudeerd had, en bekend geworden was met haar Cobra-achtige sculpturen, was een mythe. En natuurlijk die van Jan Cremer.

Lotti van der Gaag, 1966
Lotti van der Gaag, 1966


Gerard vertelde ons ook veel over Franse kunstenaars. Hij kwam blijkbaar regelmatig in dat land en kende een aantal experimentele kunstenaars, zoals Claude Viallat of Daniël Dezeuze. Hij liet ons ook kennis maken met de groep Support/Surface, met onder anderen Louis Cane. En dan ben je niet ver van conceptuele schilders als Daniël Buren of Niele Toroni, met hun revolutionaire conceptuele benadering van de schilderkunst. En voor je het weet ben je ook ondersteboven van Lawrence Wiener, met z’n ‘tekst’ werken. Of van het radicale werk van Carl André, Robert Morris en Richard Serra. Maar ook in België waren kunstenaars als René Magritte, Marcel Broodthaers en Roger Raveel ongelofelijke dingen aan het doen.

Daarnaast leerde ik het werk van Gerard Verdijk zelf kennen, en bewonderen. Maar ook van schilders als Edgar Fernhout of Ben Alkerman.

Vaak zaten we met elkaar te praten over hoe breed of smal je de beeldende kunst zou kunnen definiëren. Minimal art, het conceptualisme en fundamentele schilderkunst (onder meer Robert Ryman) waren in opkomst. Zéér radicale bewegingen, waartoe je je moest verhouden. Mijn, tot voor kort redelijk traditionele opvattingen, gingen in een stroomversnelling, mede door het beeldende werk dat ik van studiegenoten zag. Bijvoorbeeld het werk van Urs Pfannenmüller, een Zwitser uit Basel, en sindsdien een goede vriend en collega. Ik leerde hem in 1969 kennen toen hij achter in de gang van het gebouw een intrigerend object aan het ophangen was. Urs woont sindsdien in Den Haag en heeft hier zijn prachtige werk met grote regelmaat getoond.

Bergketen Churfirsten (Urs Pfannenmuller, 2004)
Bergketen Churfirsten (Urs Pfannenmuller, 2004)

 

Een levensgroot artistiek universum

Door die ‘klas’ van Gerard werd mijn blik verwijd. Ik oriënteerde mij meer en meer op internationale ontwikkelingen. Ik leerde de kunstenaars van de Italiaanse Arte Povera kennen. Vooral van Jannis Kounellis, een in Rome levende Griek, was ik onder de indruk. Maar ook mensen als Luciano Fabro, Mario Merz, Marisa Merz, Pistoletti of Penone waren geweldig.
Ik ontdekte natuurlijk Marcel Duchamp, samen met Dada en Surrealisme. Het boek Holland Dada van K. Schippers en J. Bernlef heb ik verslonden: kunstenaars, schrijvers en dichters, die daarin besproken werden, en die soms lid van Fluxus (neo-Dada) waren, zijn uitgebreid bestudeerd. Zo ontdekte je fascinerende kunstenaars als Hannah Höch, Kurt Schwitters en John Heartfield enzovoorts.

De Amerikaanse abstract-expressionisten, en met name Willem de Kooning en Barnett Newman, werden grote helden. Maar ook Jasper Johns en Robert Rauschenberg die als de eersten elementen van de Popcultuur in hun werk onderbrachten. Zij gingen het schilderij ‘uitbreiden’ met objecten. Allemaal zéér opwindend. Of iemand als Sol Lewitt! En in Europa doken verder mensen op als Niki de Saint Phalle, Jean Tinguely, Panamarenko of het fenomeen Joseph Beuys. Die laatste heeft nog bijna gastlessen gegeven op de Vrije Academie. Gerard Verdijk had contact met hem gezocht.
Eva Hesse, het vrouwelijke lid van de Minimal Art groep vond, en vind ik nog steeds briljant. Mijn God, wat een groot kunstenaar! Later leer je gelukkig ook grootheden als Georgia O.Keeffe, Agnes Martin, Lee Krasner, Helen Frankenthaler, maar ook de vrouwelijke Surrealisten Leonore Fini, Louise Bourgeois, Meret Oppenheim en vele anderen kennen. Of in Nederland de textielkunstenaars Anne Verwey en Ferdi.
En dan heb ik het nog niet gehad over die prachtige Engelse kunstenaar Ben Nicholson, die schilder en beeldhouwer was. Hij was jaren getrouwd met Barbara Hepworth, die samen met Henry Moore de Engelse beeldhouwkunst totaal vernieuwde. Maar ook vele anderen, met name Francis Bacon en Frank Auerbach hielden mij erg bezig.

Kortom, Gerard Verdijk schopte mij een levensgroot artistiek universum in, en daarvoor kan ik niet anders hem bedanken.

Mouvements (Gerard Verdijk, 1964)
Mouvements (Gerard Verdijk, 1964)

Vorm- of ventdiscussie

En dan is Frans Zwartjes de revue nog niet eens gepasseerd. Zijn filmworkshop heb ik twee jaar gefrequenteerd, van 1972 tot 1974. Veel geleerd door te doen. Tenslotte leek dat het motto van Frans: doen, daar leer je het meest van! Veel gekeken naar de films van Frans zelf, maar ook naar die van medestudenten. Ik, de filmfanaat, bleek vooral getraind in zogenaamde ‘verhalende’ films, maar die waren hier taboe. De film moest vooral geen verhaal bevatten, vooral ‘beeld’ zijn. Daar worstelde ik erg mee. Iemand, een camera in de hand, schildert als het ware uit de vrije hand, de elkaar opvolgende taferelen. Wat die films vertellen is niet het belangrijkst, hoe ze vertellen, dat telt! Eigenlijk een beeldende variant van de ‘vorm-  of ventdiscussie’.

We keken naar bijzondere zaken, natuurlijk naar de films van Frans zelf, maar ook naar die van de Engelse experimentele filmmaker Steve Dworskin of Gregory Markopoulos. Maar ook naar de ‘abstracte’ films van Hans Richter, de dadaïstische kunstenaar en filmmaker. Natuurlijk passeerden Wim T. Schippers, of de bizarre erotische films van de beeldhouwer Tajiri de revue. Andy Warhol kwam voorbij, met zijn films waarin de filmtijd parallel liep met de werkelijk tijd, zoals in Joe sleeping’. Of zijn lange film met als ster de Empire State building, en niets anders dan dat.

Naast de experimentele filmworkshop bestond er ook een afdeling experimentele muziek, waar Moniek Toebosch actief was, maar ook mensen als Michel Waisvisz of Luc Houtkamp. Vooral de ‘klankoptredens’ van Moniek Toebosch waren fascinerend. We keken naar haar, Trix Zwartjes en anderen als actrices en mysterieuze Godinnen, maar ook naar acteurs als Lodewijk de Boer, of Armand Perrenet. Paul de Nooyer trad ook op in die films, en maakte daarnaast zijn eigen films. Paul de Mol toonde ons in die tijd zijn film Sisyphus/Circe. Ik zie ze nog in zwart-wit met de fiets door de zee sjouwen.

Ondertussen vroeg Frans wel aan me of ik de laatste ‘Rainer Werner Fassbinder’ gezien had. Dat had ik: in het Kijkhuis, het eerste Haagse alternatieve video- en filmhuis. Daar leerde ik ook Meatball kennen, de eerste professionele video-productiegroep in Nederland, van onder meer Tony van Muyden werkte die ondertussen op de Vrije Academie de foto- en filmworkshop deed. Waar je dan weer fotografen Rob Pot en Frederic Linck. (En waar je ook mijn jongere broer Kees kon vinden, wiens interesse voornamelijk de technische kant van de fotografie betrof.)

Frederick Linck met foto Nol Kroes
Frederick Linck met foto Nol Kroes (foto: Saskia Gras)

Bij mij is film maken op de achtergrond gemaakt. Maar aan de ‘lessen’ van Frans Zwartjes dank ik veel, omdat hij na Gerard Verdijk opnieuw mijn horizon verbreedde. In de discussies die volgden op het zien van films, leerde je nadenken over het verschil tussen traditionele en experimentele film, andere kunstvormen en recente of oudere kunstgeschiedenis. Je leerde kortom je eigen plek in die gelukkig ellenlange geschiedenis te bepalen. Dank je wel, Frans.

Vrije Academie: een opleiding tot vrije individuen

Resumerend kun je zeggen dat de Vrije Academie in zijn (helaas niet zo lange bestaan) voor een grote groep jonge mensen de mogelijkheid heeft geboden, zich tot progressief denkende vrije individuen te ontwikkelen. Waarbij kunst maken en beschouwen een van de essentiële voorwaarden voor hun bestaan werd. Duidelijk was geworden dat kunst en cultuur een belangrijke levensader is en dan wel voor iedereen. En dat besef is hard nodig in Nederland, waar op ‘de kunsten’ zo vaak geringschattend wordt neergekeken. Nederland, dat land van kruideniers en dominees, en de laatste tijd van ‘geldruikende’ hysterie, opgezweept door de zogenaamde ‘vrije’ markt. Ook wel de VOC-mentaliteit genoemd (waar je al niet trots op kunt zijn!). Waar kunst alleen telt, als je er als land je buitenlandse imago mee kunt oppoetsen.
De Vrije Academie heeft, sinds zijn oprichting in 1945, mensen de kans geboden breed inzicht te krijgen in het artistiek en politiek reilen en zeilen van dit land en deze wereld. En er als er weer eens een onterechte aanval op ‘de kunsten’ wordt gedaan, daar alert op en weerbaar tegen te zijn.

Ik ben er trots op dat ik dit instituut mocht bezoeken en er later (1990-1992) begeleider mocht zijn.