– door Paul Steenhauer –
Eind september 1964 na mijn eindexamen HBS-A verordonneerde ’s lands krijgsmacht mij acte de présence te geven bij de “zandhazen” te Maastricht. Na twintig dagen hebben de krijgsmacht en ik in goed onderling overleg afscheid van elkaar genomen.
Het was inmiddels half oktober. Met een aantal werkstukken meldde ik mij bij directeur, Joop Beljon, van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten aan de Prinsessegracht. Hoewel het schooljaar al was begonnen, zou ik alsnog toegelaten kunnen worden. Gezien de aard van mijn werk achtte de heer Beljon het misschien verstandiger dat ik eens bij de Vrije Academie zou gaan kijken en zelf zag ik er tegenop weer vijf jaar naar school te moeten gaan en leraar worden was zeker niet mijn intentie. Diezelfde ochtend heb ik mij met mijn werk met een taxi van de Prinsessegracht naar de Gheijnstraat laten brengen. Een kort onderhoud met George Lampe en ik kon aldaar beginnen.
Vanaf toen heb ik de dagcursussen schilderen en grafiek gevolgd met als docenten George Lampe, Nol Kroes, Ber Mengels en Aat Verhoog. Daarnaast had ik regelmatig gesprekken met andere docenten. Een zinvolle periode, waarin ik vooral geleerd heb mijn ogen te gebruiken en de nodige materiaalkennis heb opgedaan.
De Vrije Academie was wat de naam zegt: vrij. Komen en gaan kon je zelf bepalen, zelfdiscipline was dus toch wel essentieel. Er heerste een plezierige en ontspannen atmosfeer. Je was geen leerling, maar deelnemer. Van enige vorm van paternalisme was geen sprake.
Het is sectie op mijn herinnering plegen. Wat is mij dan persoonlijk onder meer bijgebleven uit die tijd?
Tijdens mijn tweede jaar werd een “talentvol” klasje van vijf deelnemers, waartoe ik mocht behoren, in het leven geroepen dat apart les kreeg van George Lampe in zijn atelier op de 1ste etage.
Er was een luidruchtig optreden van de fameuze Haagse band The Q65 ten behoeve van de afdeling fotografie.
Literaire avonden werden georganiseerd met o.a. poëzievoordrachten met deelname van onder meer Gerard Reve en Hans Verhagen en ook ik mocht een aantal van mijn gedichten voorlezen.
Na zo’n tweeënhalf jaar jaar te hebben doorgebracht aan de Gheijnstraat, was ik van mening dat ik het zelf moest gaan uitzoeken.