Een tijdsbeeld eind jaren ’70

– door Mi-Tê Goeijenbier –

In 1977 heb ik mijn werk in het onderwijs voor een tijdje onderbroken en ik schreef mij in bij de Vrije Academie.
In het Westland woonden enkele kunstenaars die me al eerder de raad gaven naar de VA te gaan. Bij binnenkomst was er een korte uitwisseling met George Lampe. Er was geen uitgebreide procedure om binnen te komen. De administratie gaf een pasje voor de gewenste units en switchen tussen de verschillende disciplines – dag of avond – bleek eenvoudig.

Na inschrijving deed zich al snel de mogelijkheid voor naar Berlijn te gaan voor de Berliner Festwochen, najaar 1977. Met een vriendin vertrok ik daar per trein naar toe. Erica Becker, die een restauratieatelier in Delft en een pied à terre in Berlijn had, verwelkomde ons daar en bezorgde ons een eenvoudig pension bij een oudere dame die tijdens de bouw van de muur uit Oost gevlucht was.

Er waren in Berlijn vier grote tentoonstellingen onder de noemer Tendenzen der Zwanziger Jahre. Er waren concerten met klassieke muziek en cabaretmuziek uit die periode en er was film. West-Berlijn gonsde alle etmalen door. Er heerste een wonderlijk soort euforie. Op de brede trottoirs werden spontane voorstellingen en performances uitgevoerd. Dit sloot goed aan bij de sfeer die ik al even binnen de Vrije Academie geproefd had. Oost-Berlijn kwamen we in met een gids die ons onder andere langs imposante gedenktekens en door het Pergamonmuseum leidde.
In Berlijn ontdekte ik dat ik zwanger was van ons eerste kind.
En vanwege de vier tentoonstellingen kwam ik met een loodzware catalogus thuis.
Rijke bagage.


In het gebouw aan de De Gheijnstraat begon ik met modeltekenen, afgewisseld met stilleven, bij Nick Mollée. De sfeer in de ruimte met het licht dat door hoge ramen naar binnen viel was rustig en de concentratie in het lokaal was merkbaar. Er waren ook regelmatig deelnemers die aan eigen opdrachten werkten.
Na verloop van tijd trok ik naar het etslokaal waar Gerard Lutz liefdevol zijn kunst en ambacht deelde met wie geïnteresseerd was. In de avonduren was daar een ander gevarieerd gezelschap verzameld: kantoormensen, ambassademedewerkers, een politieagent. Tijdens winterse pauzes wachtte in de kantine op de speelplaats een grote pan erwtensoep of glühwein. Het rook er heerlijk, maar je bleef er ook dan niet te lang hangen.
Het kind dat ik verwachtte was inmiddels geboren en na een jaar ging zij in de ochtend mee naar de Vrije Academie.

Kinderopvang
Naast het etslokaal was een ruimte voor kinderopvang ingericht. Dit was in die periode een belangrijk element. Het stelde ouders in de gelegenheid overdag in de Academie te zijn. Zonder dat het opviel droeg de aanwezigheid van de kinderen in het gebouw bij aan de levendige sfeer. De meeste voorzieningen waren door de medewerkers van de VA zelf gemaakt. Er waren steeds twee hartelijke medewerksters die zorgden en voorlazen. Voor het verschonen van een luier en een knuffel kwam de vader of moeder zelf binnen. Leuk, die kindertjes uit alle hoeken van de wereld daar bij elkaar. De kosten: per dagdeel een gulden en een stuk fruit om te delen. Ik ervoer het als een weldadige periode.

Naast etsen maakte ik litho’s. Bij de lithopersen was Jet ’s avonds ter begeleiding aanwezig. Ik tekende en schilderde in het grote lokaal boven aan het eind van de gang naar model en portret. Wil Bouthoorn, Peter Gentenaar, Roel Jonges of Kees Andrea begeleidden daar dan.
Op een dag kwam er geen model opdagen. Een van de oudere deelnemers, de heer Ehrlich, bood zich aan en nam plaats op een stoel, ik legde me toe op zijn portret, hij had een mooi karakteristiek hoofd.
De dependance van Rolf Goedman op de eerste verdieping, voor een uitgebreide keuze aan materialen was heel handig, zeker voor wie van buiten de stad kwam.

Bonte figuren in de gangen
De sfeer in het gebouw was er een van plezierige en gedreven activiteit. Stapte je erbinnen dan hoorde je geluiden uit de smidse, of het hakken in hout en steen. Er liepen mensen met foto- of filmcamera’s rond en ook zwierven er wel bont uitgedoste figuren door de gangen. Personeel sjouwde met materialen en gereedschappen. Er werden voortdurend aanpassingen gedaan. Het hele gebouw ademde actie, als een groot, levend organisme. George Lampe schilderde in die tijd aan het grote groepsportret. Trix Zwartjes was met haar groep toegewijd aan textiele werkvormen. Naast Gerard waren Ella van Schaik, Carla Hartjesveld of Wim Bettenhausen in het etslokaal ingeroosterd. Ieder gaf een persoonlijke bijdrage.
In het hoge lokaal was om extra ruimte te creëren gedeeltelijk een verdieping getimmerd, afgezet met een balustrade. Vandaar uit tekende ik een van de eerste etsjes die ik maakte. Opgegroeid in het schoorstenenwoud van Het Westland, trof mij in het uitzicht meteen de plompe stenen pijp van een fabriekje, inmiddels ingesloten door de woonwijk.


Paddy Summerfield en ik ontmoetten elkaar in het etslokaal. We kwamen beiden met een kind aan de hand bij de VA-opvang en we onderhouden sindsdien contact. We exposeerden samen en namen deel aan een schilderproject voor een uitvoering van De Schepping van Haydn.
Een tijdlang was er nog contact met Inge Brans-Janse, eveneens een deelneemster in het etslokaal. Zij maakte speelse etsjes op koperplaat in asymmetrisch ronde vormen.

Mijn betrokkenheid bij de VA veranderde met het beleid, halverwege de jaren ’80. Ik begeleidde inmiddels zelf avondgroepen in De Lier.